15 december 2022

Thuis in de superdiverse stad

Dat Rotterdam de enige stad ter wereld is die tot op wijkniveau ‘superdivers’ is van samenstelling – daarmee had Iliass el Hadioui de toehoorders meteen te pakken op de BOOR Kick-off van 1 september. Want dát herkennen we op onze scholen en in onze wijken. En wat betekent dit gegeven dan voor de dagelijkse onderwijspraktijk? Daarover gaan we in gesprek met de onderwijssocioloog zelf, die dit voorjaar zijn nieuwste boek ‘grip op de mini-samenleving’ uitbracht.

Iliass houdt naast zijn werkplekken in de academische wereld kantoor in een pand aan het Henegouwerplein, een klassiek schoolgebouw, monumentaal, met uitzicht op een gymzaal. “Ik kijk in de zomer graag uit het raam. Als de deur van de gymzaal opengaat zie je alle Rotterdamse kinderen die daar samen zijn naar buiten komen. Kinderen met 206 verschillende culturele achtergronden, die volledig flexibel en senang met elkaar omgaan. Hun jeugdcultuur is ontstaan omdat ze – letterlijk – met elkaar door één deur moesten.” Terwijl ik uit het raam kijk naar de deuren van de gymzaal die vandaag gesloten zijn, biedt Iliass een kop cappuccino aan. Met een lach: “Mijn melkopschuimer staat in de gemeenschappelijke keuken en mijn koffieapparaat hier op mijn kamer. Je moet wel weten wanneer je inclusief bent en wanneer niet.”

“Kinderen met 206 verschillende culturele achtergronden, die volledig flexibel en senang met elkaar omgaan.”

Jeugdcultuur
Met het onderwerp jeugdcultuur snijdt Iliass een voor BOOR-scholen belangrijk thema aan. “De Rotterdamse jeugdcultuur is gebaseerd op een common ground, op dat wat de jongeren gemeenschappelijk hebben. Uit veel onderzoeken blijkt dat Rotterdamse jongeren zich thuis voelen in de diversiteit die de jeugdcultuur kenmerkt. Andere kenmerken van de Rotterdamse jeugdcultuur zijn solidariteit, respect, een specifieke vorm van humor, jeugdtaal en – iets wat we buiten Rotterdam minder terugzien – een absolute, alomvattende eerbied voor de moeder. Dat laatste is iets dat over al die etnische groepen heen een gelijke waarde heeft.”

Iliass gebruikt het beeld van de ‘ladder’ voor de sociale omgeving van jongeren. De jeugdcultuur is een van de sociale ladders die jongeren beklimmen. Een andere sociale ladder is de thuiscultuur, en een derde is de schoolcultuur. Om zich goed staande te kunnen houden in het leven, moeten jongeren kunnen switchen tussen deze ladders. Volgens Iliass zijn Rotterdamse jongeren daar heel bedreven in – ‘de Rotterdamse jeugdcultuur is de lenigste die er is’ – maar is daarbij wel voorwaarde dat zij weten wát de cultuur is waar ze naartoe moeten switchen. Iliass: “Daar moet dus duidelijkheid over zijn in de school; binnen de school moet common ground bestaan. En ik observeer dat die er binnen scholen lang niet altijd is. En dat leerlingen soms zelfs per les moeten switchen naar een andere code. Dan maak je het docenten en leerlingen lastig om elkaar te begrijpen

”Een sterke schoolcultuur begint bij kwantitatief en kwalitatief gedegen docentschap.”

Sterke schoolcultuur
Om leerlingen in staat te stellen te klimmen op de schoolladder, is een sterke schoolcultuur dus een voorwaarde. En die heeft alles te maken met de leraar, diens professionaliteit en het schoolteam. “Een sterke schoolcultuur begint bij kwantitatief en kwalitatief gedegen docentschap”, aldus Iliass. “Je hebt mensen nodig van vlees en bloed die de hele dag door in de minisamenleving van de school staan. Die zich daar senang voelen, geloof hebben in eigen kunnen, als leraar, in hun kennis en in vaardigheden. Die bereid zijn om kinderen en jongeren te begrijpen. Om zich in hun leefwereld te verdiepen en antwoord te geven op hun behoeften. Daar begint het mee en daar zou het ook kunnen eindigen. Als dat ontbreekt, ontbreekt er common ground.” Als tweede component van een sterke schoolcultuur noemt Iliass de dynamiek die er op een school heerst achter de schermen. “Hier heeft de schoolleider een belangrijke rol in. Als je wilt dat leraren geloof hebben in eigen kunnen, heeft ook die leraar een cultuur nodig van positieve verwachtingen die hem of haar ruggensteun geven. Dat is op elke school relevant, maar in een superdiverse omgeving nog meer een uitdaging.”

Fasen in de superdiverse samenleving
Dat Rotterdam een superdiverse stad is, houdt in dat de meerderheid van de stadsbewoners een migratieachtergrond heeft. Wat betekent dit gegeven voor de mini-samenleving van de school? Iliass: “Om dit goed te duiden helpt het om verschillende fasen te onderscheiden in de superdiverse samenleving. De eerste fase is superdiversiteit als demografisch kantelpunt. Die fase hebben we gehad in Rotterdam, dat was in 2011. De tweede fase is het mentale kantelmoment: dat we ons bewust zijn van het demografische kantelmoment, of anders gezegd: dat superdiversiteit normaal gevonden wordt. Daar zitten we middenin. En de derde fase is het institutionele kantelmoment. Dit is het moment waarop instituties gaan meebewegen – organisaties zoals zorginstellingen, politiek en ook scholen. Daar zijn we nog lang niet, ook niet in Rotterdam.”

Het institutionele kantelmoment moet goed begeleid worden, want de eerste reflex van mensen op superdiversiteit is altijd sociale pijn, weerstand, ongenoegen. Iliass noemt dat het schildpadeffect. “Een persoon trekt zich terug in de eigen omgeving, want er is zoveel dynamiek om hem heen; hij krijgt er geen grip op. Hij wil teruggrijpen naar de eigen geborgenheid, naar ‘ons kent ons’.” Dat zie je ook op scholen, stelt Iliass. “Het is een feit dat een deel van de leraren last heeft van vervreemding. Zij hebben wel voor de school en het vak gekozen, maar weten niet of ze ook voor de ‘superdiverse’ leerlingenpopulatie hebben gekozen. En dat gesprek moet je echt met elkaar aangaan, ondanks al het politieke tromgeroffel.” Juist daarom bepleit Iliass om als eerste stap met elkaar te bepalen wat je allemaal wilt behouden, ook weer die common ground. “Die eerste stap gaat dus juist niet over alles wat je wilt veranderen, want dan neemt het schildpadgedrag alleen maar toe.”

Als je het institutionele kantelpunt goed begeleidt, kunnen alle leerlingen en leraren zich veilig voelen binnen de minisamenleving van de grootstedelijke school. “Dan wordt het een plek waar het normaal is om het soms met elkaar oneens te zijn zonder te vervallen in conflicten. Uiteindelijk is dat wat we allemaal willen.”

Transformatieve school
De vraag die dan opkomt is: hoe doe je dat? Hoe beweeg je als school op een goede manier door dat institutionele kantelmoment? En hoe zorg je dat jongeren hierbij aangehaakt blijven en op de schoolladder kunnen klimmen? Een manier waarop dat kan is met het programma De Transformatieve School, waar Iliass de grondlegger van is. Dit programma loopt inmiddels landelijk op 75 scholen in verschillende sectoren, van po tot en met mbo in samenwerking met het ministerie van OCW en de VU. Iliass: “De twee belangrijkste aspecten die we raken in dit programma zijn de mindset (van iedere leraar individueel) en de cultuur op school. Over schoolcultuur hebben we het al gehad. De mindset heeft te maken met wat je allemaal bereid bent om los te laten om leerlingen te laten klimmen op de schoolladder. Ik heb het dan over een brede waaier aan onderwerpen. Ben ik bereid om mijn toetsbeleid of instructie aan te passen, als ik weet dat leerlingen er erg bij gebaat zijn? En ben ik bereid om anders naar kinderen te kijken, met andere woorden: zie ik de kinderen van schoonmakers of zie ik potentiële hoogleraren?”

Het doel van het programma is om samen te werken aan een inclusieve schoolcultuur, waarin alle leerlingen en professionals zich thuis voelen. En waar zij de sociale omgeving, de schoolladder, ervaren als hún ladder. Iliass: “Ik geloof dat we pas echt gearriveerd zijn in de superdiverse samenleving als we culturele verschillen niet meer vieren. We vieren ze omdat we het einddoel nog niet hebben bereikt. Want waarom zou ik vieren dat de zon opkomt? Het is een vanzelfsprekendheid.”